Zaak wetenschapsbedrog ‘Diederik Stapel’ geen toeval

Neoliberalisering universiteiten

Een 'snoeihard eindrapport' (De Standaard, 1/2 december) laat nu zien dat Stapels pseudo-wetenschap vlotjes alle academische sluizen omzeilde. Een belangrijk aspect wordt in deze discussie echter steevast over het hoofd gezien: Stapel is het product par excellence van de wild om zich heen woekerende neoliberalisering van de universiteit.

De gretigheid waarmee politici en universitaire bestuurders in Nederland en België het woord 'kenniseconomie' in de mond nemen, spreekt boekdelen. Of wanneer productiviteit boven integriteit komt te staan en de universiteit een bedrijf wordt.

Commodificatie, eufemisme voor winstbejag

Diezelfde universiteit bevindt zich aan het begin van de eenentwintigste eeuw in een onmogelijke spreidstand: de centrale waarden van het wetenschappelijke systeem – onzekerheid, tijd, kritische ingesteldheid, ondoelmatigheid, collegialiteit – weten zich steeds nadrukkelijker bedreigd door de commodificatie van het wetenschappelijke bedrijf, waarbij die waarden het onderspit moeten delven tegenover het primaat van de economie.

Met commodificatie wordt, pour faire vite, de economische instrumentalisering van kennis en onderwijs bedoeld. De productie van kennis – en ook de evaluatie ervan – worden afhankelijk gemaakt van economische criteria. Niet het genereren van symbolische kennis staat centraal, maar wel wat je financieel opbrengt.

Dat mag je letterlijk nemen: bij de aanwerving en evaluatie van academici komt externe financiering steeds nadrukkelijker als belangrijkste criterium op de voorgrond, in Nederland nog meer dan in Vlaanderen. Je job wordt letterlijk afhankelijk gemaakt van de inkomsten die je in je instelling binnenbrengt. Vooral in Nederland lijkt die logica steeds nadrukkelijker terrein te winnen.

Ondertussen kreunen ook de financieringsinstanties voor fundamenteel onderzoek onder een toenemend aantal aanvragen geschreven door jonge onderzoekers in precaire statuten die hopen hun positie binnen hun eigen instelling te verstevigen. Onderzoekstijd aan een universiteit komt de facto neer op financiële werving. Die werving wordt makkelijker als je aan de financierende instanties voldoende ‘output’ kan voorleggen.

Efficiëntie en output

Naast ‘werving’ is ‘output’ immers de tweede deus ex machina in het onderzoeksbedrijf. Financiering is in het hoger onderwijs afhankelijk van kwantitatieve ‘output’: het aantal diploma’s dat je uitreikt, het aantal doctoraten dat je aflevert, het aantal publicaties, etc. De grote vijand in die output-drift is inefficiëntie.

Onder het adagium ‘time is money’ worden onderzoekers gewogen in termen van efficiënte en output. Hoeveel kunnen zij leveren binnen de door ons toegemeten tijd? Wie snel levert, wordt positief geëvalueerd: die output kan immers onmiddellijk gevaloriseerd worden ter verantwoording van nieuwe of bijkomende financiering. Precies in die val trapte Diederik Stapel, blindelings en overmoedig.

Turven en meten, ziedaar de kernbegrippen van ons huidige wetenschappelijke bedrijf. Wat niet gemeten kan worden, valt uit de boot. Daarom is er ook een steeds groter wordend managerial apparaat nodig om die meet-ocratie in goede banen te leiden. Zonder permanente controle is er immers geen productie.

Meten is weten

De onderzoeker wordt een boekhouder van zijn eigen creatieve arbeid. Die toenemende verantwoordingsplicht moet de subsidiërende overheden meer controle verschaffen over onderzoeksprocessen. De onderzoeksadministratie ziet er op toe dat onderzoeksprocessen efficiënt verlopen, dat elke stap gevaloriseerd wordt en dat het onderzoek dat men wil doen spoort met externe noden.

Onder het mom van transparantie en objectivering werd een uitgebreid en verfijnd selectie-apparaat ontwikkeld met review-panels, rankings, A-journals, prijzen, patenten, enzovoort die het mogelijk moet maken om onderzoek te evalueren. Dat systeem mikt op standaardisering: voor iedereen dezelfde evaluatieprocedure.

Via een centraal geleid systeem worden onderzoekers ‘gemonitord’. Er ontwikkelt zich een nieuwe statische ‘klassenmaatschappij’ waarin onderzoekers in allerhande precaire banen tegen een meetlat gelegd worden die ook voor hun eigen oversten niet haalbaar is.

Formattering van de wetenschap

De meetocratie brengt bovenal een verregaande formattering met zich mee, die avontuurlijk, onorthodox onderzoek minder evident en zelfs onmogelijk maakt. Stapels onderzoek passeerde, precies omdat het aan alle uitwendige formats beantwoordde.

Zouden intellectuelen als pakweg Michel Foucault, Claude Levi-Strauss, Aby Warburg of Stephen Greenblatt hun onderzoek binnen het huidige regime überhaupt opgestart krijgen? Die vraag moeten we ons durven stellen. De gevolgen van die meritocratie, waarin we onze merites voortdurend gewogen, geturfd en vergeleken worden (want we maken met zijn allen deel uit van die competitieve rat race), heeft de Gentse hoogleraar en psychoanalyticus Paul Verhaeghe scherp beschreven.

Academische burnout

In diverse publicaties laat hij overtuigend het verband zien tussen de evoluties die we zonet komen te beschrijven en het psychologische welbevinden (of het gebrek daaraan) van de onderzoeker. Het grote aantal burnouts onder academici is écht geen toeval, maar is rechtstreeks terug te voeren op dit systeem waarin iedereen concurrent is van elkaar.

Wanneer een overheid of controle-orgaan de nadruk legt op externe motivatie – ik verricht onderzoek om ‘output’ te genereren – impliceert dat eigenlijk dat diezelfde overheid weinig vertrouwen heeft in die intrinsieke motivatie. Erger nog: de onderzoeker zal dat gebrek aan vertrouwen interioriseren en zichzelf (dus niet onder dwang) een moordend concurrentie-ritme opleggen.

Opgeklopt pseudo-onderzoek wordt de norm

Dat de voorbije jaren steeds meer gevallen van opgeklopt pseudo-onderzoek opduiken, is een rechtstreeks gevolg van dat mechanisme. Nog kwalijker is de autonomie die de onderzoeker zichzelf in zo’n systeem ontzegt: je kiest voor onderzoek dat kans geeft op financiering en publiceren wordt een vorm van persoonlijke marketing.

Het systeem dwingt je de onzekerheid inherent aan onderzoek zo secuur mogelijk te neutraliseren: de commodificatie van het onderzoek dwingt je immers elk risico uit te veilen. Het is de onderzoeker die zichzelf dwang oplegt.

Een ervaringsdeskundige spreekt

Ondertussen heeft Diederik Stapel zijn ervaring in een boek gegoten – er moet immers brood op de plank komen. Ontsporing is de veelzeggende titel. Stapel legt er zelf uit hoe hij al een volleerde mythomaan zijn eigen carrière bijeen verzon en hoe hij als onderzoeker de pedalen kwijt geraakte. 

Ontsporing is echter ook de kroniek van de aangekondigde dood van een competitief systeem dat letterlijk gek maakt én een waarschuwing aan het adres van alle instellingen die ‘output’ boven ‘kwaliteit’ verkiezen.

Toch is er hoop

De hele zaak ging immers aan het rollen door drie jonge doctoraatsonderzoekers die hun moed bijeen schraapten en de kat de bel aanbonden, op het gevaar af hun eigen carrière te hypothekeren. Dat er naar hun geluisterd werd, stemt tot hoop. En hopelijk leidt hun moedige stap ook tot de nodige introspectie – nog steeds een van de cruciale academische deugden. Misschien krijgt dan ook de Slow-Science-beweging, die voor minder maar beter pleit, wat meer vaste grond binnen onze universiteiten.

Karel Vanhaesebrouck

Karel Vanhaesebrouck doceert theater- en cultuurstudies aan de Université Libre de Bruxelles en het RITS.

Leave a Reply