Wetenschappers zijn al lang op zoek naar de reden waarom we zijn zoals we zijn. Worden onze karakters bepaald door onze omgeving, of hebben we gewoon een natuurlijke aanleg om ons op een bepaalde manier te gedragen? Meer nog: kan het zijn dat onze omgeving bepaalt hoe onze natuurlijke aanleg tot uiting komt?
De laatste decennia werden door overheden wereldwijd miljoenen geïnvesteerd in research naar onze genen. Het doel? Zoeken hoe de werking van onze genen ons dagelijks leven bepaalt. Psychologen zijn naar aanleiding van al die research voorzichtig optimistisch dat we dankzij deze onderzoeken op termijn ook onszelf beter zullen leren begrijpen.
Eén van de menselijke eigenschappen die onder de loep werden genomen is gevoeligheid. Mensen die extreem gevoelig zijn reageren namelijk emotioneler op hun omgeving. Ze zullen veel sneller huilen bij droevige films, delen vaker op sociale media wat hen die dag beroerde en voelen meer sympathie voor arme mensen of pas gedumpte vrienden.
Wat ook opmerkelijk is: hooggevoelige mensen zullen zich sneller focussen op het negatieve dat er in hun omgeving gebeurt dan op het positieve. Deze eigenschap zorgt voor een grote portie stress bij gevoelige zielen, en al zeker wanneer ze zich in een omgeving bevinden die nieuw voor hen is.
Aangeboren of aangeleerd?
Maar hoe komt het nu juist dat sommige personen zoveel gevoeliger zijn dan anderen? Researchers van de universiteit van Californië, Monmouth university the Albert Einstein College of Medicine ontdekten dat gevoeligheid een aangeboren karaktertrek is, die kan geïdentificeerd worden door psychologische reacties, hersengedrag en genen.
Tijdens het onderzoek kregen 18 deelnemers foto's te zien van fronsende en lachende gezichten. De researchers deden vervolgens een hersenscan bij de proefpersonen om in te schatten hoe emotioneel hun reactie op deze foto's was. Uit die scan bleek dat hoogsensitieve mensen een grotere bloedtoevoer hadden naar de gebieden in hun hersenen die te maken hebben met het verwerken van emoties en empathie.
Een andere studie uit 2012 zocht naar biologisch bewijs voor gevoeligheid. De onderzoekers Rachael Grazioplene, Colin DeYoung, Fred Rogosch en Dante Cicchetti bestudeerden het cholinerge systeem, een systeem in ons lichaam dat bepaalt hoe we reageren op nieuwe omgevingen en hoe gevoelig we zijn voor bepaalde stimuli. Het cholinerge systeem wordt actief wanneer we iets ervaren dat de naam 'verwachte onzekerheid' meekreeg. Dit valt voor wanneer we ons in situaties bevinden waarin we verwachten iets nieuws te leren.
In hun onderzoek deden Grazioplene en haar collega's research naar hoe de deelnemers aan de studie reageerden op een situatie van 'verwachte onzekerheid'. Ervoeren ze zo'n situatie als bedreigend of eerder als leuk en spannend?
Voor de studie nodigden de onderzoekers 614 kinderen tussen de 8 en 13 jaar uit om deel te nemen aan een kamp dat een week duurde. De kinderen hadden allen dezelfde socio-economische achtergrond, maar werden op een verschillende manier opgevoed. De helft van de kinderen werd thuis mishandeld of seksueel of emotioneel misbruikt. De andere helft genoot van een normale, liefhebbende, opvoeding.
De kinderen die opgroeiden in een milieu waar misbruik schering en inslag was, ervoeren het kamp en de bijhorende situatie van verwachte onzekerheid eerder als bedreigend. De andere helft van de deelnemers, met een normale opvoeding, vond het kamp eerder intrigerend. Die resultaten bleven hetzelfde, ongeacht de leeftijd, het geslacht of de afkomst van de kinderen.
Hieruit kunnen we dus concluderen dat een bepaalde genetische variatie in je hersenen je sowieso meer vatbaar maakt voor bepaalde emoties, maar je opvoeding en het sociale milieu waarin je opgroeit bepalen hoe zich dat verder uit. -
(Valérie Wauters)