Mijn wereld was een stuk overzichtelijker toen ik nog psychologie studeerde, hier aan de Universiteit Twente. Mensen hadden psychische stoornissen, en die kon je opzoeken in de DSM. Mensen hadden ook emoties, waarvan zes – angst, woede, blijdschap, verrassing, walging en verdriet – telden als basisemoties. En mensen hadden hersenen, en die werkten op een bepaalde manier, met gebiedjes voor het geheugen, voor taal en voor het bekijken van bewegende voorwerpen.
Zo leerde ik als student de uitbundige rijkdom van de menselijke geest een beetje beheersbaar te maken, door er hokjes, categorieën en indelingen op toe te passen. Ik verkeerde in zalige onwetendheid over iets waarvan ik nu denk dat het één van de grootste en meest fundamentele problemen van de psychologie is. Vergeet Diederik Stapel, slodderwetenschap, de replicatiecrisis. Het grootste probleem is dat de psychologie bijna niets kan zeggen over ‘de mens’. En de reden is dat tot nu toe – enkele uitzonderingen daargelaten, daar kom ik zo op – het gedragswetenschappelijk onderzoek zich heeft beperkt tot slechts 12 procent van de mensheid.
In een rondgang onder de zes psychologische topvakbladen uit 2008 blijkt dat meer dan 96 procent van de gebruikte proefpersonen van westerse afkomst waren. De Verenigde Staten was hofleverancier: bijna 70 procent van de deelnemers aan psychologie-onderzoek komt uit dat land.
Deze westerlingen zijn niet representatief voor de wereldbevolking. In de vakliteratuur staan ze bekend als WEIRD: Western, Educated, en uit landen die bekendstaan als Industrialized, Rich, Democratic. Dát is het 12-procents-plakje wereldbevolking dat al die decennia model heeft gestaan voor dé menselijke geest. En zelfs van dat plakje schaven psychologen vaak een dun reepje af. Want veel van hun onderzoek is ook nog eens gedaan onder witte, hoogopgeleide jongere WEIRDo’s (u weet wel: studenten). Daarmee heeft de kennis over le condition humaine wel een hele smalle basis.
Dit alles was natuurlijk niet zo bezwaarlijk geweest als westerse mensen psychologisch gezien gelijk waren aan de 88 procent van de wereldbevolking die goeddeels buiten het onderzoek waren gebleven. Maar dat is niet het geval. Neem bijvoorbeeld die basisemoties. Daar horen gezichtsuitdrukkingen bij, die vrijwel elke westerling probleemloos in de goede categorie kan onderbrengen. Zo niet het Himba-volk uit Namibië. Toen psycholoog Lisa Barrett mannen en vrouwen aldaar vroeg om die gezichtsuitdrukkingen te sorteren, lukte dat maar deels. De gezichten met grote ogen van angst gingen keurig bij elkaar op een stapel. Lachende gezichten idem dito. Maar de boze, walgende en verdrietige gezichten konden ze niet uit elkaar houden.
Ook op andere psychologische vlakken blijkt de westerse geest bepaald niet universeel. Zo zijn er grote culturele verschillen in hoe mensen een bepaald geldbedrag verdelen, ontdekte antropoloog Joe Henrich. In de zomer van 1995 vertrok hij naar de Machiguenga, een Zuid-Amerikaans volk dat in het Amazone-gebied leeft van jacht en tuinbouw. Hij wilde met hen een bekend speltheoretisch experiment doen, waarbij de ene persoon een geldbedrag moet verdelen tussen hem en een ander, en die ander moet beslissen of hij akkoord gaat met de geboden deal. Zegt hij ja, dan gaan beide spelers met het geld naar huis. Zegt hij nee, dan krijgt niemand iets.
In Amerika en Europa bieden de meeste mensen hun medespeler ongeveer 50 procent van het geld. Dat is ook verstandig, want met minder gaan we in onze cultuur eigenlijk niet akkoord. Wie bijvoorbeeld slechts 10 procent aangeboden krijgt, voelt zich gekrenkt door deze schending van het eerlijk delen-ideaal, en liever dan een fooi aannemen willen we de tegelspeler straffen door hem met niets naar huis te laten gaan. Zo niet de Machiguenga. Zij vonden het idee dat je gratis geld zou afslaan zo absurd dat ze akkoord gingen met elke deal, ook al was het aanbod van de eerste speler vaak erg laag.
Dit zijn slechts een paar voorbeelden van hoe cultuur de menselijke geest vormgeeft. Een paar jaar geleden vertelde Henrich me dat hij ook forse interculturele verschillen verwacht in het brein. En met hem zijn steeds meer wetenschappers ervan overtuigd dat we de menselijke hersenen pas echt goed zullen kunnen begrijpen als we vele niet-WEIRDo’s in een scanner hebben gelegd.
Daar wordt onderzoek natuurlijk niet overzichtelijker (of goedkoper) van. Maar dat dit nog niet is gebeurd, en dat we al die tijd impliciet hebben aangenomen dat wij, westerlingen, wel even model kunnen staan voor de hele mensheid, is eigenlijk gewoon hoogmoed.