Circus rond Cito-toets ongewenst

Praktisch iedereen ondergaat in zijn of haar leven een of meer psychologische tests. Ook kinderen ontkomen hier niet aan. De jaarlijkse eindtoets basisonderwijs bijvoorbeeld – de Cito-toets voor leerlingen van groep 8 – is wel de bekendste. Deze toets, waarmee bepaald wordt welk vervolgonderwijs het meest geschikt is voor een leerling, werd in de jaren zestig van de vorige eeuw ontwikkeld door de psycholoog A. D. de Groot (1914-2006).

Psychologie

Psychologie betekent letterlijk zielkunde. En ziel betekent in dit verband: de werking van de menselijke geest. Maar wat bestudeert de psychologische wetenschap nu precies? En waarom worden ook kinderen getest?

Benjamin J. Kouwer (1921-1968) en Johannes Linschoten (1925-1964) gaven in hun vaak herdrukte ”Inleiding tot de psychologie” (1951) een definitie die nog altijd geldig is: „De psychologie begint en eindigt bij mensenkennis, bij het begrijpen van onze medemensen.” Zij benadrukten dat een goede psycholoog niet een man of een vrouw is die met lof een universitaire titel heeft behaald, maar juist iemand die de ander „doorziet.” Met dit laatste bedoelden ze dat een echte psycholoog „de intuïtieve gave heeft te ontdekken waar de kracht en waar de zwakke plekken bij een ander zitten; die vooruitziet wat de ander zal doen en waarom, en die in de omgang juist de goede manier van aanpakken weet te vinden.” Psychologie is, kort gezegd, praktische mensen­kennis.

De Groningse oud-hoogleraar psychologie Pieter J. van Strien (1928) schreef in ”Op de proef gesteld” (1991) dat in het Oude Testament al een op praktische mensenkennis gebaseerde psychologische test voorkomt: het verhaal van Gideon, die een keurbende moest selecteren voor een verrassingsaanval op het vijandelijke kamp. Deze leider gaf zijn manschappen de opdracht om water te drinken uit een beek. De 300 krijgers die het water als een hond opslurpten, werden geselecteerd als de meest dapperen. Gideons selectiemethode noemen we tegenwoordig een gedragstest.

In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de psychologie of zielkunde een wetenschap. De in laboratoria uitgevoerde psychologische experimenten kregen al snel een praktische toepassing in de geïndustrialiseerde westerse samenleving, waarin, zoals heden ten dage nog altijd het geval is, alles om efficiency en rationalisatie draaide. De praktische mensenkennis van gezagvoerder Gideon, een marktkoopman, een fabrieksdirecteur maar ook van een onderwijzer werden op weten­schappelijke wijze onderzocht. Dit betekende onder andere het ontstaan van de intelligentietest (met het onderwijs als bakermat) en de psychotechniek, een vorm van toegepaste psychologie waarmee onderzocht kon worden welk beroep het beste bij iemand zou passen.

Achterlijk

De psycholoog Alfred Binet (1857-1911) kreeg in 1904 van het Franse ministerie van Onderwijs de opdracht een testmethode te ontwikkelen waarmee „achterlijke“ kinderen opgespoord konden worden. Het thans negatieve en als scheldwoord gebruikte begrip “achterlijk“, hield indertijd in dat een persoon onvoldoende geestelijk – en vaak ook lichamelijk – ontwikkeld was.

Met eenvoudige schriftelijk en mondelinge opdrachten onderzocht Binet eerst de verstandelijke ontwikkeling van zijn dochtertjes. Via observatie en zijn gezonde verstand ontwikkelde hij na veel onderzoek een aantal opdrachten die het gemiddelde kind moest kunnen maken, zoals het benoemen van kleuren, het samenstellen van figuren, het nazeggen van cijfers en het vergelijken van gewichtjes.

Door systematische analyse van de resultaten ontwikkelde Binet gestandaardiseerde testjes waarmee bepaald kon worden of kinderen tussen de drie en de dertien jaar ”voorlijk” of ”achterlijk” waren. De verstandelijke leeftijd –het gemiddelde kind was de norm– werd vergeleken met de werkelijke leeftijd van een kind. Hiermee konden kinderen die op school niet konden meekomen 
–en de onderwijzer vaak veel werk bezorgden– vroeg opgespoord worden en naar een speciale school met een aangepast lesprogramma worden gestuurd.

De Binettest werd gebruikt om de intelligentie van een kind in de meest brede zin van het woord te meten, namelijk ruimtelijk en technisch inzicht, oorzaak-gevolgdenken, concentratie, aandacht, belangstelling, interesse, aanleg en efficiëntie.

Psychotechniek

Door de industriële en de technische revolutie ontstonden er aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw tal van nieuwe beroepen. Niet iedereen was even geschikt voor een baan als telefoniste, trambestuurder, fabrieksarbeider of leidinggevende. De psycho­techniek ontwierp proeven en tests waarmee op basis van persoonlijke eigenschappen en voorkeuren een advies kon worden gegeven over een passend beroep.

Psychologen hadden een arsenaal aan tests voor kinderen, middel­bare scholieren en volwassenen tot hun beschikking. Er was een proef voor weldoordacht handelen: eerst onderzoeken en nadenken voor je een beslissing neemt. Tests om de reactiesnelheid te meten, werden afgenomen bij chauffeurs in opleiding. Typistes ondergingen geheugentests. Philips gebruikte een sorteerproef om te kijken of schoolmeisjes geschikt waren om als beroep gloeilampen te monteren. Iemands behendigheid werd onderzocht met de knikkerproef: een bord met zeven rijen holletjes, waarin tegelijkertijd vanuit de linkerbovenhoek en de rechterbenedenhoek knikkers geplaatst moesten worden. En voor technisch en ruimtelijk inzicht werden onder andere de montagetest, de stuurtest en de rangeertest gebruikt.

Stress

Al voor de Tweede Wereldoorlog werd gezocht naar een oplossing voor het zogenaamde aansluitingsprobleem tussen het lager en het voorgezet onderwijs: een onjuiste schoolkeuze kostte de overheid veel geld en veroorzaakte dikwijls gezins- en opvoedingsproblemen, omdat kinderen door hun sociale afkomst op een te laag of een te hoog niveau zaten; de predikantszoon werd automatisch op het gymnasium geplaatst, terwijl de timmermanszoon naar het technisch onderwijs ging.

Door de introductie van de Cito-toets in 1968 werd het mogelijk te voorspellen of een leerling voor een bepaald vervolgschooltype geschikt is. Er was en er is nog altijd kritiek op het Cito: kinderen zijn meer dan de uitkomst van enkele testdagen, zo luidt een veelgehoorde klacht. En dat klopt, want het advies van de juf of de meester telt ook mee in de keuze voor een middelbare school.

Het uitgangspunt van De Groot, de oervader van de Cito-toets, was de objectiviteit van de schoolkeuze te bevorderen. De Cito-eindtoets basisonderwijs is géén examen, maar een toets die juist een advies geeft over de keuze voor het vervolgonderwijs. Dat er een jaarlijks terugkerend circus rond deze test is gegroeid, is ongewenst. Kinderen behoren geen stress te hebben voor deze toets. Oefenen voor de Cito-toets is ook niet de bedoeling, omdat dit de testuitslag kan beïnvloeden.

De auteur is historicus en coördinator collectie en onderzoek bij het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.

Leave a Reply