Psychologen en neurologen zijn het inmiddels eens: EMDR, de therapie met oogbewegingen, helpt echt tegen trauma's. Nu nog de vraag: waaróm?
Tijdens een boswandeling een kwart eeuw geleden merkte de Amerikaanse psychologe Francine Shapiro dat haar negatieve gedachten minder erg werden als ze snel herhaaldelijk van links naar recht keek en andersom. Ze introduceerde niet lang daarna haar therapie die zou uitgroeien tot EMDR en ontving reacties die wisselden van kwaad - 'bedrieger' - tot sceptisch - 'kruidenvrouwtje'. Toen de eerste onderzoeken verschenen, was het lachen de collega-psychologen wel vergaan. Tegenwoordig is EMDR in veel landen, ook Nederland, een van de twee aangeraden behandelingen van een posttraumatische stressstoornis. In ons land is EMDR betrokken bij de overgrote meerderheid van de traumabehandelingen.
Maar waarom werkt deze aanpak? Wat is precies het mechanisme? Zelf dacht Shapiro dat EMDR mensen in dezelfde toestand brengt als in de rem-slaap. Klinkt logisch: die afkorting staat voor 'rapid eye movement'. Dat is een toestand waarin het gemakkelijker wordt alle zintuiglijke ervaringen van de traumatische gebeurtenis, die zich hebben vastgezet in ons brein en die in al hun heftigheid ons steeds opnieuw bevangen, als het ware los te wrikken. Zodat deze ervaringen de volgende keer minder heftig en negatief zijn.
Passieve taak
Veel therapeuten geven een aanvullende verklaring: door de oogbewegingen ontstaat er extra communicatie tussen de beide hersenhelften, waardoor dit loswrikken van het oude patroon geschiedt. In deze verklaring zijn de oogbewegingen maar een van de methoden, je zou iemand net zo goed een koptelefoon kunnen opzetten en afwisselend aan beide kanten piepjes laten horen.
Om met die piepjes te beginnen: die werken beduidend minder goed. "Waarschijnlijk omdat luisteren naar piepjes een passieve taak is", zegt de Utrechtse hoogleraar psychologie Iris Engelhard. Ze is co-auteur van een overzichtsartikel over het EMDR-onderzoek en bedacht een aantal experimenten om de werking nader te onderzoeken. Volgens Engelhard is de beste verklaring op dit moment de zogeheten 'werkgeheugen-theorie'. In dat deel van ons brein is de capaciteit beperkt en de kunst is om oude herinneringen op een andere manier 'weg te schrijven' dan de bestaande, uiterst negatieve vorm. Dat doet de psycholoog door de traumatische herinnering op te roepen en tegelijkertijd het werkgeheugen op een andere manier te belasten. Bijvoorbeeld door die oogbeweging - het vergt best wat concentratie om dat vast te houden. Concentratie die men veel minder nodig heeft voor die piepjes in de koptelefoon. Door die drukte van de oogbewegingen in het werkgeheugen is er minder ruimte voor de nare herinnering - en die wordt daardoor minder emotioneel en heftig weggeschreven.
"Deze theorie van het werkgeheugen is tot nu toe door experimenten bevestigd", zegt Engelhard. Maar gaat het ook echt zo in ons brein? Dat weten we nog niet definief. "Maar er is op dit moment geen andere, betere verklaring." Engelhard werkt nu aan een experimenteel onderzoek waarin mensen die EMDR ondergaan gelijktijdig door de hersenscan gaan, om te kijken of het werkgeheugen inderdaad dubbel wordt belast en de hersengebieden die op emoties wijzen daadwerkelijk minder activiteit vertonen na afloop.
Links-rechtsbewegingen
Er is inmiddels ook meer duidelijkheid hoe het níet werkt, zegt de Utrechtse hoogleraar. "Critici zeiden nogal eens: als je mensen maar herhaaldelijk blootstelt aan de nare herinnering, zorgt voor veel exposure, dan wordt de herinnering vanzelf minder scherp. Daar heb je die oogbewegingen helemaal niet bij nodig." Dat klopt niet: proefpersonen die enkel de herinnering ophaalden, scoorden beduidend minder dan de groep die oogbewegingen toegevoegd kregen. Die bewegingen zijn dus cruciaal. Hoewel, misschien kun je dat werkgeheugen ook op een andere manier belasten. Engelhard: "Mensen die we een andere taak gaven, zoals het maken van sommen, scoorden net zo goed als proefpersonen die oogbewegingen moesten maken. Op basis van die experimenten zou je dus zeggen dat andere taken ook kunnen, al moeten we dat nog bewijzen met echte patiënten in de praktijk."
Om nog maar even door te gaan op die links-rechtsbewegingen: zelfs dat is wellicht niet nodig. De groep proefpersonen die de ogen van boven naar onder moest bewegen, scoorde in de experimenten even goed. In combinatie met de laboratoriumbevinding dat een som ook goed werkt, is er volgens Engelhard weinig steun voor het idee dat de communicatie tussen beide hersenhelften een cruciaal mechanisme is.
Op dat laatste punt is Ad de Jongh, Amsterdams hoogleraar angststoornissen en EMDR-specialist, het niet helemaal eens met Engelhard. "Inderdaad, de theorie van het werkgeheugen is behoorlijk solide en verklaart veel van het succes van de behandeling, van het effect dat herinneringen minder heftig worden. Maar wat het werkgeheugen niet verklaart, is het feit dat de behandeling nogal eens herinneringen weer voor het eerst oproept bij patiënten. Bijvoorbeeld bij een kind dat een ernstig auto-ongeluk had gehad, en dat zich pas tijdens de behandeling weer ging herinneren wat er precies was gebeurd." Het is niet aannemelijk dat het werkgeheugen verantwoordelijk is voor zo'n plotselinge terugkeer van het geheugen, zegt De Jongh. Hij wijt dat toch aan de links-rechtsbewegingen als aanvullend mechanisme. "Door uitwisseling van informatie tussen beide hersenhelften raken herinneringen beter toegankelijk." Met een duur woord is dat de verklaring via de interhemisferische interactiehypothese. "Oogbewegingen van boven naar beneden laten dat effect niet zien."
Er mag dan nog niet alles duidelijk zijn over EMDR, over de werking van het mechanisme is inmiddels volgens De Jongh meer duidelijkheid dan over veel andere effectieve therapieën. "De tweede voorgeschreven aanpak tegen een posttraumatische stressstoornis, imaginaire exposure, heeft een veel langere traditie en is veel vaker onderzocht. Maar als je in die grote stapel artikelen zoekt hoe met die therapie de hersenen worden aangezet tot verwerking, kom je minder te weten dan inmiddels bekend is over EMDR."
EMDR
Eye movement desensitization (EMD), zo doopte uitvinder Shapiro haar aanpak aanvankelijk. In lekentaal: met hulp van oogbewegingen mensen blootstellen aan herinneringen waar ze bang voor zijn, zodat de emoties minder heftig zijn. Later besefte Shapiro dat ook het opnieuw 'wegschrijven' van de informatie belangrijk was, en voegde ze de R van 'reprocessing' toe. De therapie moet worden uitgevoerd door een psychiater, psycholoog of psychotherapeut die extra is getraind. EMDR heeft een strak voorgeschreven protocol, om te zorgen dat de juiste traumatische herinneringen worden opgeroepen. Het aantal daadwerkelijke sessies varieert van een paar stuks bij een enkelvoudig trauma tot een langere reeks bij een complexere posttraumatische stressstoornis, die vaak is ontstaan in iemands jeugd.
Karst T.
Kort na de aanslag van Karst T. op de koninklijke bus in Apeldoorn liet psychologe Iris Engelhard mensen terugdenken aan de televisiebeelden en krantenfoto's van die gebeurtenissen. Een deel van de proefpersonen liet het bij deze herinnering, een ander deel maakte tijdens deze 'trip down memory lane' eenvoudige tot redelijk moeilijke rekensommen en een derde deel kreeg zware sommen opgelegd. Bij de middelste groep verdween de meeste emotie bij de herinnering. Dat illustreert volgens Engelhard dat de belasting van het werkgeheugen, die zorgt voor het 'helende' effect, goed moet worden gedoseerd.